vrijdag 28 oktober 2016

Ik besta niet, wij bestaan niet

In de woonkamer zit mijn moeder met wilde haren, haar eet scharrel R zit in een stoel naast haar. Ik ga een kam en een borstel halen, ik denk even borstelen, kammen en dan een vlecht erin. Ik begin links, waar een enorme klit zit, een verzorgster die ik nog niet ken zegt, rechts zit ook een enorme klit daar ben ik al een halfuur mee bezig geweest. Ik krijg last van fronsende wenkbrauwen, mijn moeder deed bijna iedere ochtend haar haar opnieuw in een vlecht en nu kijk ik naar de vervilte haardos van een langharige Perzische kat. Verstand op nul en kammen maar, na een kwartier heb ik links getemd en na nog een kwartier heb ik rechts uit de knoop. Omdat ik naar een overleg moet vraag ik de verzorgster of zij mijn moeders haar wil vlechten, iets wat ik later overdoe omdat er een heel slap vlechtje in zit.

Praats
Ondertussen praat R in de ruimte, hij praat niet echt tegen mij - ik besta namelijk niet of ik ben niet belangrijk, kan ook. Ik negeer zijn monoloog zo veel mogelijk. Ik had twee ons kaas bij me en die heb ik haar laten zien en toen ik weer keek had ze het op. O en van die kersenbonbons heeft ze er denk ik ook al vier of vijf op. Ondertussen krijgt mijn moeder soep en twee boterhammen, het is een wonder dat ze überhaupt nog iets eet. Tegen mijn moeder zegt hij, ik heb nog een stuk kaas bij me zal ik je dat ook laten zien ? Ik grijp in, nee joh dat is maar een grapje ik laat het haar niet echt zien. Ik kan zijn humor niet waarderen. Tussen oud en nieuw wil ik haar twee weken bij me hebben, dat heb ik met de arts al overlegd - mijn oren klapperen. Ja dan heb ik extra zorg voor haar nodig en twee meisjes die ik ken hebben al gezegd dat ze me helpen. Ze kan toch wel lopen hè, want ze moet bij mij wel naar het toilet kunnen. Zuster Anna geef me een emmer geduld.

Honderd
Op dat moment komt de arts met de arts in opleiding in haar kielzog binnen, R veert op - ik weet waarvoor jullie komen. Ja jullie komen vertellen over het geloof, jullie zijn toch van de Jehovahs. De arts legt uit dat dat een misverstand is, ik ben hier de arts. Dat was voor R het teken om zijn verhaal nogmaals af te steken, dat hij toestemming wilde om mijn moeder twee weken bij hem thuis te hebben tussen Kerst en Oud en Nieuw. De arts legt hem uit dat je zoiets in eerste instantie met de familie bespreekt en wijst naar mij, maar ja wij bestaan niet. R werpt tegen, de familie kan toch geen toestemming geven, de arts kijkt naar mij en ik zie dat ze er mee in haar maag zit, maar ja nu besta ik even niet. De arts maakt een einde aan het gesprek zonder ja of nee te zeggen en we piepen er tussenuit.

Realiteit
R heeft niet het vermogen om de realiteit onder ogen te zien, te accepteren dat mijn moeder nog maar een schim van haar vroegere zelf is. De altijd praatgrage vrouw, die nu amper een zin aan elkaar kan rijgen en meestal zwijgt. De altijd goed ter been zijnde en kilometers afleggende vrouw, die nu aan de arm van een verpleegster net van de slaapkamer naar de huiskamer lopen kan. Die vrouw ziet hij niet, in zijn hoofd zit nog een vorige betere versie. Als de arts tijdens het bespreken van het zorgplan haar gedachten geordend heeft stelt ze voor dat zij deze logeerpartij niet zal toestaan en de nee-zegster zal zijn. Dat lijkt mij ook beter, de familie bestaat immers niet.
 

Geen opmerkingen: